De Miradj (De Hemelreis van de Profeet)

Vierde vrucht: zoals de Profeet (saw) tijdens de mirādj zelf de aanschouwing van Allah heeft mogen ervaren, zo heeft hij deze verheven vrucht ook als een gave aan djinns en mensen gebracht, en verkondigd dat elke gelovige Hem in het eeuwige Paradijs zal mogen aanschouwen.

 

Hoe verrukkelijk, aangenaam en onbeschrijfelijk deze vrucht is, kun je begrijpen aan de hand van de volgende gelijkenis:

 

Elke mens met een hart houdt van iemand met schoonheid, volmaaktheid en edelmoedigheid. En naarmate deze eigenschappen toenemen, groeit ook de liefde – tot het punt waarop die overgaat in verering. Hij koestert dan een zó intense liefde, dat hij bereid is zijn leven ervoor te geven, en zelfs zijn hele wereld op te offeren om hem slechts één keer te mogen zien.

 

Zelfs de verhouding tussen een nietig lichtvonkje en de zon valt in het niet bij het verschil tussen alle schoonheid, volmaaktheid en edelmoedigheid in de hele schepping en die van Allah.

 

Als je werkelijk mens bent, begrijp je nu dus hoe gelukbrengend, vreugdevol, aangenaam en verfijnd het is om in de eeuwige gelukzaligheid Zāt-i zul-Djelāl-i wel-Kemāl te mogen aanschouwen, Die oneindige liefde, grenzeloze bewondering en eeuwige geestdrift waardig is.

 

Vijfde vrucht: door de mirādj is duidelijk geworden dat de mens de kostbare vrucht van het universum is en de geliefde van de Schepper der werelden. Deze verheven vrucht heeft de Profeet (saw) als een geschenk aan de djinns en de mensen gebracht.

 

Deze vrucht verheft de mens – een klein, zwak en machteloos bewust wezen – tot een zodanig verheven positie, dat hem een eervolle plaats boven alle andere schepselen van het universum wordt toegekend.

 

En zij schenkt hem zo’n grote vreugde en gelukzaligheid die niet te beschrijven zijn. Want stel je voor dat tegen een eenvoudige soldaat wordt gezegd: “Je bent bevorderd tot veldmaarschalk” – hoeveel vreugde zou hij dan wel niet voelen?

 

Je kunt je dus voorstellen hoeveel diepe en oprechte vreugde en geluk een vergankelijke, machteloze en bewuste mens in zijn hart zou ervaren, mits zijn menselijkheid niet verloren is gegaan – een mens die voortdurend wordt getroffen door de slagen van vergankelijkheid en scheiding – wanneer hem plotseling wordt gezegd: