De Wederopstanding

Voorwaar, het verbreken van een belofte leidt tot vernedering en verlaging, iets wat volstrekt onverenigbaar is met Zijn heilige grootsheid. Wat het niet uitvoeren van een bestraffingsbelofte betreft, dit kan voortkomen uit vergeving of machteloosheid. Aangezien ongeloof een ernstige misdaad van de hoogste graad en onvergeeflijk is, en aangezien Qadīr-i mutlaq ver verwijderd is van machteloosheid, zal Hij zeer zeker Zijn bestraffingsbelofte nakomen. Hoewel degenen die hiervan getuigenis afleggen en ons hierover informeren in hun methodes en richtlijnen van elkaar verschillen, hebben ze een eensgezindheid over de verwezenlijking van de wederopstanding. Op basis van hun grote aantal heeft hun bericht aanzienlijke kracht en waarde. Elk van hen is een lichtend voorbeeld voor de mensheid, een vooraanstaande van een volk en een gerespecteerde van een gemeenschap. Bovendien zijn ze omtrent deze kwestie deskundigen wiens verklaringen bewijskrachtig zijn.

 

Inderdaad, in de wereld van wetenschap en kunst hebben de verklaringen van twee deskundigen de voorkeur boven die van duizenden anderen. Hun getuigenissen wegen zwaarder dan de ontkenningen van vele anderen. Neem bijvoorbeeld de waarneming van de nieuwe maan aan het begin van de maand Ramadan. De getuigenis van slechts twee personen die de nieuwe maan hebben gezien, is voldoende om de ontkenningen van duizenden anderen te overschaduwen en maakt deze ontkenningen krachteloos.

 


 

[1] Aangezien ongeloof de waarde van de hele schepping tot iets zinloos en doelloos verlaagt en dit derhalve een belediging is ten opzichte van al het geschapene; en aangezien het alle heilige namen van Allah –waarvan de verschijningen op alle schepselen te zien zijn– ontkent en dit derhalve een vernedering is ten opzichte van Zijn goddelijke namen; en aangezien het de getuigenis van de schepselen over de eenheid van Allah weigert en dit derhalve een verloochening is ten opzichte van de hele schepping, ontaard ongeloof de mens op een dermate wijze dat hij zich daarna niet meer voor het juiste pad kan begeven en niet meer ontvankelijk wordt voor het goede. Bovendien is ongeloof een uiterst onrecht; het schendt namelijk de rechten van de hele schepping en de namen van Allah. En de bescherming van deze rechten en het feit dat een ongelovige het goede niet meer kan aannemen, maken het noodzakelijk dat ongeloof onvergeeflijk wordt. Dit wordt tot uitdrukking gebracht in het volgende vers:

اِنَّ الشِّرْكَ لَظُلْمٌ عَظٖيمٌ