Smeekbedes van Yunus en Eyyūb (a.s)

Of wanneer een persoon een grote zonde pleegt waardoor hij de hellekwelling verdient en niet middels het tonen van berouw zich daartegen beschermt, dan zal hij bij het horen van bedreigingen aangaande de hel met heel zijn hart en ziel wensen dat er geen hel bestaat. Hij zal zelfs aan de hand van een geringe aanwijzing en twijfel de moed krijgen om het bestaan van de hel te ontkennen.

 

Of bijvoorbeeld, wanneer een persoon –die zelfs bedroefd raakt wanneer zijn onbeduidende werkgever hem om een kleine nalatigheid op zijn kop geeft– zijn verplichte gebeden niet verricht en ook andere taken aangaande de dienaarschap niet nakomt, dan zal hij vanwege zijn luiheid ten opzichte van de herhaaldelijke geboden van Sultān-i Ezel we Ebèd een enorme onrust ervaren. Vanwege deze onrust zal hij wensen dat dergelijke verplichtingen niet bestonden. Door deze wens zal er bij hem een neiging opkomen om Allah te ontkennen waaruit een gedachte van vijandigheid jegens Allah wordt ontwaakt. Indien een twijfel over het bestaan van Allah in zijn hart opkomt, zal hij neigen om zich daaraan vast te klampen, alsof het een doorslaggevend bewijs is. Zodoende zal er een grote poort naar de ondergang voor hem worden geopend. Die dwaas beseft niet dat hij zichzelf vanwege zijn ontkenning doelwit maakt van spirituele lasten die miljoenen malen ernstiger zijn dan een kleine moeite die ontstaat uit het nakomen van zijn verplichtingen jegens Allah. Dat wil zeggen dat hij een slangenbeet aanvaardt om zich te redden van een muggenbeet.  

 

Men dient deze drie voorbeelden als bespiegeling te nemen zodat het geheim achter het vers

بَلْ رَانَ عَلٰى قُلوُبِهِمْ

begrepen kan worden.