Dankbaarheid & Hebzucht

Gelukzalig is degene die middels bezuiniging en tevredenheid –de bron van geluk en genot– voor zijn levensonderhoud werkt, hetgeen hij als een vorm van aanbidding en als een smeekbede met daden beschouwt, en leidt hij een gelukkig leven door dit geschenk met eerbied en dankbaarheid aan te nemen. En ellendig is degene die in verspilling en hebzucht –de bron van klachten, verlies en kwelling– zich terugtrekt van geoorloofde arbeid, op elke deur klopt, zijn leven met luiheid bederft en de tijd onterecht met klagen doorbrengt en zo zijn leven ruïneert.

 

Zoals de maag naar voeding verlangt, zo verlangen ook de zintuigen en de gevoelens van de mens zoals het hart, de ziel, het verstand, het oog, het oor en de mond naar hun voorziening van Razzāq-i Rahim en deze ontvangen ze ook in dankbaarheid. Uit de schatten van Zijn barmhartigheid wordt aan ieder afzonderlijk van hen de alleen voor hem geschikte eigen vorm van voorziening geschonken die ieder van hen tevredenstelt en laat genieten. Inderdaad, teneinde de mens zijn voorzieningen nog ruimer en rijkelijker te kunnen schenken, heeft Razzāq-i Rahim ieder van deze gevoelens en zintuigen zoals het oog, het oor, het hart, het inbeeldingsvermogen en het verstand als een sleutel tot de schatkamer van Zijn barmhartigheid geschapen. Bijvoorbeeld, zoals het oog als een sleutel dient tot de schatkamer van kostbare juwelen, de schoonheden die in het universum te zien zijn, zo ook dienen de andere zintuigen en gevoelens elk als een sleutel tot een wereld, waarvan de mens middels zijn īmān zijn voordeel meedoet.