Dankbaarheid & Hebzucht

Het zevende punt

 

Dankzij het licht van de īmān begrijpen we dat de existentie van Allah een dergelijke ultieme gunst is die alle andere gunsten volledig overtreft. Het is immers de bron en oorsprong waaruit ontelbare soorten gunsten en genadegaven voortkomen. Daarom zijn we voor de gunst van de īmān evenveel lofprijzing verschuldigd als het aantal atomen in het bestaan. Bepaalde verhandelingen van de Risale-i Nur, vooral de hoofstukken over het geloof in Allah, onthullen het belang van deze gunst. 

 

De letter ‘lam’ in het woord Elhamdulillāh geeft aan dat men dankbaarheid moet uiten die elke vorm van dankbaarheid omvat. Een van de gunsten die op deze wijze erkend moet worden, is de rahmāniyya. De rahmāniyya omvat namelijk net zoveel gunsten als er levende wezens zijn die met deze genade begunstigd zijn. Elke gunst die aan een individu wordt gegeven, is in feite ook een gunst voor anderen. Neem als voorbeeld de mens: hij staat in verbinding met alle levende wezens. Het welzijn van elk wezen heeft invloed op hem, terwijl hun lijden hem diep treft.

 

Bovendien herbergt rahmāniyya in zich zoveel gunsten als het aantal kinderen dat begunstigd wordt met moederlijke liefde. Alleen om deze reden al verdient rahmāniyya evenveel lofprijzingen als het aantal kinderen dat begunstigd wordt met moederlijke liefde. Inderdaad, een gewetensvol persoon, die bedroefd raakt en medelijden heeft wanneer hij het huilen van een moederloos kind hoort, zal ongetwijfeld vreugde, tevredenheid en genot ervaren door de shefqa die moeders voor hun kinderen koesteren. Dergelijke genoegens behoren zeker tot gunsten en ze vereisen lof en dankbaarheid.