De Samenhang van de Goddelijke Liefde en de Dood

Wat de verstand beschikkende levende schepselen betreft, zij bevinden zich na hun dood op een reis naar de eeuwige gelukzaligheid en de eeuwige wereld, die de bron vormt van zowel lichamelijk als spiritueel volmaaktheid, en naar andere werelden van de Alwijze Schepper zoals ālem-i berzakh, ālem-i misāl en ālem-i erwāh die veel mooier en veel verlichter zijn dan onze wereld. Deze reis leidt niet tot dood, noch tot non-existentie, noch tot ondergang, noch tot scheiding, maar tot het bereiken van volmaaktheid.

 

Kortom: aangezien Sāni-i zul-Djelāl aanwezig en eeuwig is en aangezien Zijn attributen en Zijn namen voortdurend en duurzaam zijn, zullen zeer zeker ook de verschijningen en de versieringen van Zijn namen zich binnen een soort eeuwigheid vernieuwen. Dus er bestaat noch vernietiging en verdwijning, noch ondergang en vergaan hiervoor. 

 

Het is bekend dat de mens op grond van zijn menselijkheid met de meeste schepselen in verbinding staat. Hij verheugt zich in hun geluk en bedroeft zich over hun vergaan. Hij bedroeft zich nog sterker over de kwellingen van de levende wezens, in het bijzonder van de mensen, en veeleer van de volmaakten onder hen van wie hij houdt en die hij hoogacht. En dan wordt zijn vreugde over hun gelukzaligheid nog sterker. Bovendien offert hij zijn eigen gelukzaligheid en welbevinden, evenals de shefqa van een moeder, op voor het welzijn van anderen.