De Wederopstanding

Bijvoorbeeld, in de lente worden alle bomen, net zoals de hūrī’s, gehuld in gewaden zo fijn als zijde en versierd met bloesems en fruiten. Met hun takken, als de subtiele handen van een bediende, reiken ze ons de heerlijkste en voortreffelijkste fruitsoorten aan. Uit de handen van een giftige honingbij ontvangen wij de geneeskrachtige en zoetste honing. En van een zijderups krijgen wij de fijnste en zachtste stoffen. Bovendien wordt voor ons een grote schat aan gunsten bewaard in een nietig klein zaadje. Dit toont duidelijk aan dat dit alles het werk is van een wonderschone vrijgevigheid en subtiele genade. 

 

Bovendien vervullen alle schepselen vanaf de zon, maan en aarde tot het kleinste wezen –met uitzondering van mensen en sommige wilde dieren– hun taken en functies met uiterste nauwkeurigheid; ze overschrijden hun grenzen voor geen enkel vingerbreedte en onderwerpen zich aan een verheven ontzag. Dit laat zien dat ze allemaal op bevel van een Heer handelen Die een hoog ontzag en eer bezit.

 

En bovendien is in de zorg van de machteloze en zwakke jonge planten, dieren en mensen –die met tedere liefde door hun moeders worden verzorgd en met subtiele voeding zoals melk worden gevoed– duidelijk een alomvattende manifestatie van genade te zien.[1]

 

 


[1] Inderdaad, het feit dat een hongerige leeuwin haar zwakke welpen verkiest boven zichzelf en afziet van een stuk vlees dat zij heeft bemachtigd, dat een laffe kip een hond of zelfs een leeuw durft aan te vallen om haar kuikens te beschermen, en dat een vijgenboom haar vruchten (haar nakomelingen) met zuivere melk voedt terwijl ze zelf genoegen neemt met modder, toont aan degenen die niet blind zijn duidelijk dat zij namens een Heer handelen Die grenzeloos genadevol, vrijgevig en barmhartig is. 

En op dezelfde manier tonen de verstandeloze planten en dieren met hun zeer bewuste en doelgerichte handelingen duidelijk aan dat er een Alwetende, een Alwijze is die hen aan het werk zet en dat zij namens Hem handelen.