De Wederopstanding

Is het überhaupt mogelijk dat de eervolle Zāt-i zul-Djelāl –Die te midden van het gehele bestaan aan de mens een belangrijke opdracht heeft toevertrouwd en een belangrijke bekwaamheid heeft geschonken, Die Zichzelf aan hem bekendmaakt via al Zijn welgeordende kunstige schepselen, Zich bij hem geliefd maakt via de talrijke wonderschone vruchten van Zijn barmhartigheid, en Zijn liefde en barmhartigheid aan hem toont via al deze talrijke en van elkaar verschillende gunsten– de mens onbestraft aan zichzelf zou overlaten en geen oord van bestraffing zou voorbereiden indien hij zijn Heer niet met īmān zou erkennen, zich middels aanbidding niet bij zijn Heer geliefd zou maken en met dankbetuiging en lofprijzing zijn Heer niet zou eerbiedigen?

 

En is het überhaupt mogelijk dat Rahmānur-Rahim –Die Zich aan de mens bekendmaakt, Zich bij hem geliefd maakt en Zijn barmhartigheid aan hem toont– geen eeuwige gelukzaligheid zou schenken aan en geen oord van beloning zou voorbereiden voor de gelovigen die Hem met zijn īmān erkennen, Hem met aanbidding liefhebben en daarmee zichzelf eveneens bij Hem geliefd maken en Hem met dankbetuiging eerbiedigen?