Het Gebed

Bovendien zegt hij Allahu-Akbar en verricht hij de rukū door aan de grootsheid van Zāt-i zul-Djelāl te denken aan Wiens bevel de verdwijnende en verschijnende sterren, net zoals de rustende planten en slapende dieren, als een soldaat onderworpen zijn en hoe zij als bedienden binnen dit gastenverblijf (het universum) als verlichting fungeren.

 

Bovendien zegt hij in zijn kleinheid met een verwondering opwekkende liefde, een eeuwigheid verschaffende deemoed en met een eervolle nederigheid Allahu-Akbar en verricht hij in tegenwoordigheid van Rahmān-i zul-Kemāl, Rahim-i zul-Djemāl de sudjūd door te denken aan hoe de hele schepping met haar absoluut welgeordende ondergang de grootsheid van Allah verkondigt. Oftewel, zoals hij op dit tijdstip aan de slapende schepselen van deze nacht denkt, denkt hij zowel aan hoe ieder jaar en iedere eeuw de verschillende soorten levensvormen, het aardoppervlak en de wereld als een welgeordend leger, als een gehoorzame soldaat via het bevel

كُنْ فَيَكُون

op een absoluut welgeordende manier van de wereldse diensten worden vrijgesteld, dus dat ze naar ālem-i ghaib worden gezonden, alsmede aan hoe zij gedeeltelijk identiek en gedeeltelijk gelijksoortig in de volgende lente wederom via het bevel dus het bevel 

كُنْ فَيَكُون

tot opwekking en ontwaking, tot leven worden geroepen en paraat worden gesteld om Allah met volle toewijding te dienen.