Het Paradijs

Vraag: in de overleveringen van de Profeet (saw) wordt gezegd: ‘Hoewel de hūrī's zeventig gewaden dragen, is het merg in hun botten zichtbaar.’ Wat betekent dit eigenlijk? Wat voor schoonheid wordt hier bedoeld?


Antwoord: de betekenis ervan is buitengewoon mooi en de schoonheid ervan is buitengewoon aangenaam. Het is als volgt:

 

In deze wereld, die in vergelijking met het Paradijs lelijk en levenloos is en meestal op zijn uiterlijk wordt beoordeeld, is schoonheid vaak oppervlakkig en beperkt tot wat het oog ziet. Zolang iets er mooi uitziet en geen afkeer opwekt, wordt het als voldoende beschouwd.

 

Maar in het Paradijs, waar alles vol schoonheid en vol leven is en niet versluierd wordt door zijn uiterlijke verschijning, willen alle zintuigen van de mens, zoals het oog, ieder hun eigen afzonderlijke deel in de verschillende vormen van genot. Ze ervaren dit zowel bij de hūrī's, die een ultieme schoonheid en aangenaamheid bezitten, als bij de vrouwen die uit de wereld naar het Paradijs komen, die op de hūrī's lijken en zelfs nog mooier zijn dan zij. Aldus wijst deze overlevering erop dat, vanaf de schoonheid van de bovenste gewaden tot aan het merg in de botten, elke laag een bron van genot vormt voor ieder afzonderlijk zintuig.

 

Inderdaad, door te verkondigen: ‘De hūrī's dragen zeventig gewaden en toch is het merg in hun botten zichtbaar,’ wijst de overlevering van de Profeet (saw) op het volgende:

 

De hūrī's belichamen alle vormen van schoonheid en sierlijkheid, zowel materieel als spiritueel. Ze vervullen de verlangens van alle zintuigen, vermogens en spirituele faculteiten die op zoek zijn naar schoonheid, genot, sierlijkheid en pracht. Aldus dragen de hūrī's, als een uniek voorbeeld, de zeventig soorten versieringen als gewaden van het Paradijs over elkaar, zonder elkaar te bedekken of te versluieren, omdat elk daarvan uit een andere soort stof is geweven. Bovendien tonen ze minstens zeventig verschillende niveaus van schoonheid en pracht, zowel in hun lichaam als in hun ziel. Zodoende weerspiegelen ze de waarheid van de verwijzingen van het volgende vers:

وَفِيهَا مَا تَشْتَهِيهِ اْلاَنْفُسُ وَتلَذُّ اْلاَعْيُنُ  

 

Daarnaast wordt in een andere overlevering vermeld dat de bewoners van het Paradijs na het eten en drinken geen afval of onzuiverheden zullen produceren, omdat er in het Paradijs geen overtollige, nutteloze of overbodige materie bestaat.

 

Zelfs de bomen in deze wereld, die als de meest eenvoudige levensvormen worden beschouwd, laten geen afval achter, hoewel ze overvloedig worden voorzien. Waarom zouden de bewoners van het Paradijs, die op het hoogste niveau van leven staan, dan niet vrij zijn van uitscheidingen?