De Eenheid van Allah in het Licht van Ism-i Azam

 

Het aanhangsel bij het tiende woord

van De Twintigste Brief

 

بِاسْمِهٖ سُبْحَانَهُ  

وَاِنْ مِنْ شَيْءٍ اِلاَّ يُسَبِّحُ بِحَمْدِهِ

 

بِسْمِ اللّٰهِ الرَّحْمٰنِ الرَّحٖيمِ

 

اَلاَ بِذِكْرِاللهِ تَطْمَئِنُّ الْقُلُوبُ  

ضَرَبَ اللهُ مَثَلاً رَجُلاً فِيهِ شُرَكآءُمُتَشَاكِسُونَ

 

Een vraag: jij hebt in meerdere verhandelingen verteld dat indien het scheppen en het besturen van de gehele schepping aan één individu worden toegeschreven, dan ontstaat er een absolute gemakkelijkheid, en indien dat aan de middelen en aan partners worden toegeschreven, dan ontstaan er oneindig veel moeilijkheden. Dus, het toeschrijven aan één individu bevat een grenzeloze lichtheid en het toeschrijven aan partnerschap bevat daarentegen onovertrefbare moeilijkheden. Echter, de moeilijkheden en de onmogelijkheden die jij ons hebt getoond, vindt jij ook terug bij het toeschrijven aan één individu.

 

Zo zeg jij bijvoorbeeld: “Indien de atomen geen ambtenaren van Allah zouden zijn, dan zou het noodzakelijk zijn dat ieder van hen een alomvattende kennis of een absolute macht dient te bezitten of er zouden talloze immateriële machines en drukkerijen in alle atomen aanwezig moeten zijn. Dit is echter honderdvoudig onmogelijk.” Echter, hoewel deze atomen door Allah aangestelde ambtenaren zijn, dienen zij niettemin dezelfde competenties te dragen, opdat zij hun talrijke opdrachten op een ordelijke wijze kunnen vervullen. Kan jij dit probleem voor mij ontwarren?