De Listen van de Duivel
Inderdaad, aangezien het gebruik van de wil persoonsgebonden is, kan het leiden tot een afzonderlijk kwaad, waardoor dergelijk gebruik van de wil als kwaad wordt beschouwd. Het scheppen daarentegen heeft betrekking op universele gevolgen, en daarom is het scheppen van kwaad niet kwaad, maar juist goed. Omdat de aanhangers van Moetazila deze diepgaande waarheid niet begrepen, beweerden ze dat de schepping van kwaad kwaad is en de schepping van slechtheid slecht. Om Allah vrij te spreken van alle gebreken, schreven ze het scheppen van kwaad niet aan Allah toe. Ze hebben één van de zuilen van het geloof,
وَ بِالْقَدَرِ خَيْرِهٖ وَ شَرِّهٖ Zowel het goede als het kwade wordt geschapen door Allah
volgens hun misopvattingen verkeerd geïnterpreteerd en zodoende raakten ze in dwaling.
De tweede stelling, namelijk ‘Hoe kan degene die grote zonden begaat, toch gelovig blijven?’ heeft het volgende antwoord:
Ten eerste: omdat we in de voorgaande verklaringen met onweerlegbare argumenten hebben aangetoond dat het onjuist is om te beweren dat degene die een grote zonde begaat, zijn geloof verliest, is herhaling hier niet nodig.
Ten tweede: de menselijke aard geeft de voorkeur aan direct beschikbare, kleine, plezierige ervaringen boven grotere, toekomstige beloningen die verborgen zijn. Op dezelfde manier hebben mensen meer angst voor onmiddellijke, kortdurende, kleine tegenslagen dan voor langdurige kwellingen in de toekomst. En wanneer emoties de overhand krijgen, negeert het menselijke denken de redenering. Op dat moment winnen verlangens en begeertes de overhand, waardoor men een kleine en onbeduidende directe bevrediging verkiest boven een veel grotere beloning in de toekomst. En een klein huidig probleem bezorgt hem meer angst dan een grote toekomstige kwelling. Dit komt doordat inbeeldingen, begeertes en emoties de toekomst niet kunnen voorzien of er zelfs geen rekening mee houden. Als de nefsEen aspect van de ziel dat de kwaadaardige eigenschappen van een mens in zich herbergt. ze ook nog zijn steun verleent, leidt dit tot het verstommen en het verlies van het hart en het verstand, waar de īmānHet geloven in de zes pilaren van het geloof (het bestaan en de eenheid van Allah, de hemelse geschriften, de profeten, de engelen, het hiernamaals en de goddelijke lotsbeschikking).Het geloven in de zes pilaren van het geloof (het bestaan en de eenheid van Allah, de hemelse geschriften, de profeten, de engelen, het hiernamaals en de goddelijke lotsbeschikking). zich vestigt. In dergelijke gevallen wordt een grote zonde niet gepleegd vanwege ongeloof, maar door de overheersing van begeertes en emoties over het hart en het verstand.