De Natuur of de Schepper

De derde onmogelijkheid

 

Teneinde deze derde onmogelijkheid te beschrijven, worden de volgende twee gelijkenissen die reeds in enkele verhandelingen van de Risale-i Nur worden behandeld hier opnieuw opgenomen. 

 

De eerste gelijkenis

 

Eens ging een primitieve man een paleis binnen dat in een afgelegen woestijn is gevestigd, met de modernste vindingen is verfijnd en met alle pracht van de beschaving is gedecoreerd. Hij bezichtigde het paleis van binnen en aanschouwde duizenden goed geordende, artistiek verantwoorde voorwerpen. Door zijn primitiviteit en gebrek aan intelligentie begon hij zich in te beelden dat niemand van buitenaf hierbij betrokken was geweest. Hij fantaseerde dat een van de voorwerpen in dit paleis het hele paleis, met alles wat erin stond, had gemaakt. En zo begon hij het paleis verder te onderzoeken. Naar welk voorwerp hij zich ook wendde, kon hij niets vinden waarmee hij zelfs zijn eigen primitieve verstand kon overtuigen van het idee dat het ontstaan van deze voorwerpen daaraan toegeschreven kon worden. 

 

Later trof hij een schrift aan waarin het bouwplan van het paleis, de lijst van zijn voorwerpen en de wetgevende regels van het paleis waren opgeschreven. Hij besefte echter dat het schrift, net als de andere voorwerpen, geen handen, ogen, gereedschap of enige vaardigheid bezat om het paleis te bouwen en te decoreren. Niettemin, omdat hij in dat schrift –in vergelijking met de overige voorwerpen en op grond van de theoretische wetten die het schrift inhoudt– een relatie met het hele paleis bespeurde, zei hij noodgedwongen het volgende: “Het is dit schrift dat het paleis heeft gebouwd, geordend en versierd, en het heeft al deze voorwerpen gemaakt en op hun plaatsen gezet.” Zodoende veranderde hij zijn primitiviteit in belachelijk geklets.