De Ramadan

Het vijfde punt

 

Eén van de vele wijsheden achter het vasten tijdens de gezegende maand Ramadan, met betrekking tot de ethische vervolmaking van de nefs en het doorbreken van haar weerstand, is het volgende:

 

De mens vergeet zichzelf in zijn godvergetelheid en kan zijn oneindige machteloosheid, zijn grenzeloze behoeftigheid en zijn hoge graad van gebrekkigheid niet beseffen; hij wil deze ook helemaal niet inzien. Bovendien denkt hij er graag niet aan hoe zwak hij is, hoezeer hij blootgesteld is aan verval, hoe vaak hij achtervolgd wordt door ongeluk en pech, en dat hij in feite slechts uit vlees en bot bestaat dat snel uiteenvalt en vergaat. Hij klampt zich vast aan deze wereld alsof hij een onverwoestbaar lichaam heeft, beschouwt zichzelf als onsterfelijk en beeldt zich in dat hij eeuwig zal leven. Hij stort zich met begeerte en hebzucht, met tomeloze liefde en hartstocht op de wereld. Hij kluistert zich aan alles wat hem voordeel kan opleveren en hem genoegens kan bereiden. Daarbij veronachtzaamt hij zijn Schepper, Die hem met volmaakte liefde verzorgt. Hij denkt niet na over de afloop van zijn leven, noch aan het leven in het hiernamaals, en wentelt zich in het moeras van zonden en wangedrag.

 

Echter, het vasten tijdens de gezegende maand Ramadan leidt ertoe dat degenen die diep in godvergetelheid verzonken zijn en dat zelfs de meest koppige personen hun zwakte, machteloosheid en behoeftigheid erkennen. Door de honger worden ze zich bewust van de behoeften van hun maag en realiseren ze zich hoe kwetsbaar het lichaam is. Zo beseffen ze hun diepe behoefte aan genade en barmhartigheid. Ze laten de faraonische zelfverheerlijking van de nefs achter zich en nemen, met het beseffen van absolute machteloosheid en behoeftigheid, hun toevlucht tot Allah. Zij bereiden zich voor om met een dankbaar hart aan de poort van Zijn barmhartigheid te kloppen, voor zover tenminste godvergetelheid hun hart niet heeft bedorven.