Een Reis naar het Bestaan van de Schepper

De Achtste Flits:

 

De zaden die op een akker worden geplant, wijzen erop dat de akker ongetwijfeld onder het beheer staat van de eigenaar van de zaden. Tegelijkertijd tonen zij aan dat ook zij zelf onder het beheer staan van degene die de akker beheert. Evenzo wijzen de elementen, die als een akker van de schepping dienen – ondanks hun beperkte variëteit – door hun alomtegenwoordigheid op het bestuur van een wonderen verrichtende Schepper. Eveneens tonen alle schepselen, voortgekomen als wonderen en uitingen van goddelijke barmhartigheid, en in het bijzonder de planten- en diersoorten, die door goddelijke wijsheid zijn gevormd en zich overal en op allerlei plaatsen met hun identieke uitingsvormen vestigen, dat zij volledig onder Zijn bestuur staan. Het is alsof elke bloem, elke vrucht en elk dier een zegel, een merkteken en een stempel van de Schepper is. Waar zij zich ook bevinden, ieder van hen spreekt onuitgesproken: ‘Ik ben het zegel van Degene, tot Wiens schepping ook deze plaats behoort. Ik ben het stempel van Degene, tot Wiens schrift ook deze plek behoort. Ik ben het merkteken van Degene, uit Wiens stof ook mijn land is geweven. Aldus behoort het bestuur over zelfs het meest eenvoudige schepsel uitsluitend toe aan Degene Die alle elementen in Zijn macht en beheer houdt. En het verzorgen en besturen van zelfs het eenvoudigste dier is uitsluitend voorbehouden aan Degene Die alle dieren, planten en schepselen in Zijn bestuur opvoedt en onderhoudt—iets wat voor wie niet blind is duidelijk zichtbaar is.

 

Inderdaad, ieder individu zegt vanwege zijn gelijkenis en overeenkomst met de andere individuen: ‘Degene die over mijn hele soort heerst, kan ook over mij heersen. Anders niet.’ Iedere soort zegt door haar verspreiding over de aarde samen met andere soorten: ‘Degene die over het gehele oppervlak van de aarde heerst, kan ook over mij heersen. Anders is het onmogelijk.’ De aarde zegt door haar verbinding met de andere planeten rond de zon en haar harmonie met de hemelen: ‘Degene die over het hele universum heerst, kan ook over mij heersen. Anders niet.

 

Laten we eens het onmogelijke geval aannemen, dat iemand met een appel kan spreken en tegen hem zegt: ‘Jij bent mijn kunstwerk!’ Die appel zou hierop antwoorden: ‘Als je in staat bent om alle appels op aarde te scheppen, of zelfs alle vruchtbomen die over de aarde verspreid zijn, of misschien wel alle geschenken van de Barmhartige, die via de lenteboot uit de schatkamer van genade komen, te beheren, dán pas kun je aanspraak maken op heerschappij over mij.’ Zo zou deze appel tot hem spreken, hem zijn dwaasheid voor ogen voeren en hem tot zwijgen brengen.