Het Gebed

Inderdaad, met het verrichten van het middaggebed verlost de mens zich van die werkdruk, hij ontkomt aan godvergetelheid en ontsnapt aan de onbeduidende en vergankelijke zaken van de wereld. Hij onderwerpt zich nederig aan Munim-i Haqīqī –Die Qayyūm-i Bāqī is–, spreekt zijn dankbaarheid uit voor al Zijn gunsten en vraagt Hem om hulp. Hij toont zijn machteloosheid tegenover Zijn majesteitelijkheid en grootsheid door de rukū te verrichten en maakt zijn bewondering, liefde en deemoed bekend tegenover Zijn oneindige volmaaktheid en ongeëvenaarde schoonheid door de sudjūd te verrichten. Waarlijk, hoe kan degene die niet beseft hoe mooi, aangenaam, noodzakelijk en gepast het is om het zuhr-gebed te verrichten nog waardig zijn mens genoemd te worden. 

 

De tijd van asr herinnert de mens aan het sombere herfstseizoen, de treurige toestand van ouderdom en aan de ellendige periode van het einde der tijden. Het is de tijd waarin de dagelijkse werkzaamheden worden afgerond. Het doet de mens denken aan de gunsten van Allah –zoals gezondheid, welzijn en weldaden– die als geheel aan de mens op die dag worden verleend. Bovendien herinnert de zonsondergang ons eraan dat de mens in deze wereld een gast is aan wie verantwoordelijkheden zijn toegewezen en dat alles vergankelijk en onbestendig is.