Ikhlās (oprechtheid) 1
De vijfde reden
De verdeeldheid en het gebrek aan eensgezindheid onder de rechtgeleiden komen niet voort uit hun zwakte, net zoals de sterke eensgezindheid onder de dwalende mensen niet het resultaat is van hun kracht. De onenigheid onder de rechtgeleide mensen ontstaat veeleer door het steunpunt dat voortkomt uit een sterke īmānHet geloven in de zes pilaren van het geloof (het bestaan en de eenheid van Allah, de hemelse geschriften, de profeten, de engelen, het hiernamaals en de goddelijke lotsbeschikking).Het geloven in de zes pilaren van het geloof (het bestaan en de eenheid van Allah, de hemelse geschriften, de profeten, de engelen, het hiernamaals en de goddelijke lotsbeschikking). en de kracht die hieruit voortvloeit. De eendracht tussen de afgedwaalde mensen daarentegen komt voort uit hun zwakte en onmacht, omdat ze geen steunpunt in hun hart vinden. Immers, omdat de zwakken behoefte hebben aan eendracht, smeden ze een sterke samenhang. Omdat de sterken deze behoefte niet ervaren, is hun eendracht zwak. Zo hebben dieren, zoals leeuwen en vossen, geen behoefte aan eenheid, waardoor ze solitair leven, terwijl wilde geiten in kuddes leven om zich tegen wolven te beschermen. Aldus is de samenhang van de zwakken sterk, terwijl die van de sterken zwak is.
In de Koran wordt dit geheim op een mooie en subtiele manier als volgt uitgedrukt:
In het vers
وَ قَالَ نِسْوَةٌ فِى الْمَدٖينَةِ
(en de vrouwen in de stad zeiden)
wordt het werkwoord
قَالَ
(zij zeiden (mannelijk))
gebruikt in plaats van
قَالَتِ
(zij zeiden (vrouwelijk))
terwijl er twee redenen zijn om het werkwoord
قَالَتِ
te gebruiken.
نِسْوَةٌ
(vrouwen)
is een vrouwelijk zelfstandig naamwoord en valt tegelijkertijd onder de gebroken meervouden, die in de Arabische grammatica altijd als vrouwelijk worden beschouwd. Bovendien wordt in het vers
قَالَتِ الْاَعْرَابُ
(de bedoeïenen zeiden)
het werkwoord
قَالَتِ
(zij zeiden (vrouwelijk))
gebruikt in plaats van
قَالَ
(zij zeiden (mannelijk))
terwijl het onderwerp ervan uit een groep mannen bestaat.
Teneinde deze werkwoorden op dergelijke wijze te gebruiken, geeft de Koran op subtiele wijze het volgende aan:
Zwakke en zachtmoedige vrouwen worden sterker en winnen kracht wanneer ze zich verenigen, en daardoor verwerven ze enigszins mannelijke eigenschappen. Hierdoor is het gebruik van
قَالَ
(zij zeiden (mannelijk))
in het vers
وَ قَالَ نِسْوَةٌ فِى الْمَدٖينَةِ
(en de vrouwen in de stad zeiden)
zeer passend. Sterke mannen daarentegen, en vooral de Arabische bedoeïenen, kunnen onderling geen sterke eenheid vormen omdat ze op hun eigen kracht vertrouwen. Aangezien ze vanwege deze onenigheid een houding van zwakheid en zachtheid aannemen, wat een soort van vrouwelijke eigenschap is, is het uiterst passend om
قَالَتِ
(zij zeiden (vrouwelijk))
in het vers
قَالَتِ الْاَعْرَابُ
(de bedoeïenen zeiden)
te gebruiken.