Het Geloof en de Mens

Het derde punt

 

De mens is wat betreft zijn handelingen, daden en werkzaamheden niet meer dan een zwak en een machteloos schepsel. De reikwijdte van zijn invloed en heerschappij zijn vanuit dat oogpunt zo gering als zijn handbereik. Zelfs tamme dieren waarvan de verantwoordelijkheid op de mens berust, hebben de zwakte, de onmacht en de luiheid van de mens overgenomen. Indien je bijvoorbeeld tamme dieren vergelijkt met hun wilde soortgenoten, zul je een groot verschil zien. (zoals tamme geiten en stieren ten opzichte van wilde geiten en stieren). 

 

Dezelfde mens is daarentegen wat betreft zijn īmān, zijn aanbiddingen en zijn smeekbeden een eerbiedwaardige reiziger in dit aardse verblijf. Degene bij Wie hij te gast is, is zo vrijgevig dat Hij voor hem Zijn oneindige schatten van genade heeft geopend en hem Zijn talloze kunstzinnige schepselen en bediendes ter beschikking heeft gesteld. En Hij heeft voor het vermaak, voor de bezinning en ten voordele van deze gast een dermate omvangrijke kring geopend, dat deze zover reikt als het oog en zelfs als het verbeeldingsvermogen uitstrekt.   

 

Inderdaad, indien de mens op zijn eigen kracht vertrouwt en alleen het aardse leven als zijn doel ziet en indien hij zich alleen om zijn levensonderhoud bekommert en voor bepaalde kortdurende genietingen werkt, dan verdrinkt hij in een zeer geringe kring. Alle bekwaamheden, zintuigen en vaardigheden die hem zijn geschonken, zullen op ‘de dag des oordeels’ hem aanklagen en als getuigen tegen hem optreden.