Het Geloof en de Mens

Nadat dit allemaal tegen die zielige man was gezegd, kwam hij tot bezinning. Hij legde zijn last neer op het dek, ging erop zitten en zei: “Moge Allah tevreden over jou zijn. Je hebt mij van beslommeringen, gevangenschap en vernedering gered.” 

 

Voorwaar, o mens die geen tewekkul toont! Kom eveneens zoals die arme man tot bezinning en toon je tewekkul, zodat je van bedelarij jegens iedereen, van angst tegenover iedere gebeurtenis, van valse trots voor je eigen ego, van het belachelijk maken van jezelf, van de moeilijkheden in het hiernamaals en van de lasten van de wereld wordt bevrijd.

 

Het vierde punt 

 

De īmān maakt de mens een mens. Het maakt hem zelfs de sultan van de gehele schepping. Aldus bestaat de oorspronkelijke taak van de mens uit het geloven in Allah en het verrichten van smeekbeden. Ongeloof daarentegen verlaagt de mens naar een waarde onder die van de dieren. 

 

Uit de bewijzen voor deze waarheid vormt alleen al het verschil tussen mens en dier -ten opzichte van hun bekwaamheden waarmee ze op de wereld komen- een helder en onweerlegbaar bewijs. 

 

Inderdaad, het verschil tussen mens en dier laat zien dat de mens zijn ware aard, het menszijn, met het geloof verwerft. Want wanneer een dier naar deze wereld komt, komt hij wat betreft zijn bekwaamheden met een volmaakte vorm, alsof hij in een andere wereld is opgeleid. In twee uur, twee dagen of twee maanden tijd leert hij al zijn levensvoorwaarden, zijn band met de schepping en alle benodigdheden. De bekwaamheden met betrekking tot het voortleven en het voorzien van behoeften die de mens in twintig jaar opdoet, verwerft een dier zoals een mus of een bij in twintig dagen; ze worden hen in feite ingegeven.