Het Geloof en de Mens

Het eerste punt 

 

De mens is aangewezen op en betrokken bij de meeste soorten schepselen in het universum. Zijn behoeftes strekken zich uit over de gehele wereld en zijn wensen reiken tot aan de eeuwigheid. Zoals hij een bloem wil, wil hij eveneens een geweldige lente. Zoals hij een tuin wenst, wenst hij eveneens het eeuwige paradijs. Zoals hij verlangt om een vriend te zien, verlangt hij eveneens om Djemīl-i zul-Djelāl te zien. En zoals hij de behoefte heeft om de deur van een huis te openen waar zijn geliefden wonen zodat hij hen kan bezoeken, heeft hij eveneens de behoefte om zijn toevlucht te nemen tot Qadīr-i mutlaq Die de poort van de enorme wereld zal sluiten en de poort naar het hiernamaals -een opzienbarende verzamelplaats- zal openen en Die deze wereld zal opheffen en in plaats daarvan een hiernamaals zal bouwen, zodat hij zijn vrienden -waarvan negenennegentig procent naar ālem-i berzakh is verhuisd- weer kan ontmoeten en van eeuwige scheiding gered kan worden.

     

Inderdaad, de ware Mabūd van een mens in een dusdanige positie kan alleen een Qadīr-i zul-Djelāl, Rahim-i zul-Djemāl, Hakim-i zul-Kemāl zijn Die de teugels van alles in Zijn hand heeft, de schatten van alles bezit, overal toeziend is, met de verschijningen van Zijn namen en attributen overal aanwezig is en Die van plaatsgebondenheid, machteloosheid, gebrekkigheid en zwakheid vrij is. Immers, Degene Die de grenzeloze behoeften van de mens bevredigt, kan alleen Degene zijn Die over een oneindige macht en een alomvattende kennis beschikt. Aldus is alleen Hij het waard aanbeden te worden.