Het Geloof en de Mens

Bijvoorbeeld, ongeloof is een kwaad en een afbraak dat het weigeren van Allah in zich herbergt. Echter, deze ene slechte daad heeft de belediging van de gehele schepping, de onderwaardering van alle namen van Allah en de vernedering van de gehele mensheid ten gevolge. Alle schepselen hebben immers hoge posities en belangrijke taken. Ze dienen als de brieven van de Heer, als de spiegels van es-Subhān -waarin de verschijningen van Zijn namen worden weerspiegeld- en als de ambtenaren van Allah.      

 

Vanwege het ongeloof echter verliezen ze hun spiegelende posities, raken ze hun taken en betekenissen kwijt, dalen ze af tot het niveau van zinloosheid, zinken ze weg tot een werktuig van het toeval en worden ze omgezet tot onbeduidende, waardeloze en vergankelijke substanties waarvan de waarden alleen door hun vergankelijke en snel bedervende materiële aspecten worden bepaald. Aldus versluiert het ongeloof de namen van Allah waarvan de verschijningen, de reflecties en de schoonheden overal in het universum en op alle schepselen te zien zijn, hetgeen de onderwaardering van deze namen met zich meebrengt.            

 

Inderdaad, de mens dient als een ordelijke en wijsvolle ode waarin de verschijningen van de heilige namen van Allah op een heldere wijze worden verkondigd. Hij is een helder wonder van Allah die een zeer ontwikkelde eeuwige mens in zich herbergt, zoals het geval is bij een zaad dat een eeuwige boom in zich herbergt. Hij heeft bovendien de titel ‘de kalief van de schepping’ verworven, omdat hij met zijn aanvaarding van de ‘grote emana’ de aarde, de hemelen en de gebergtes overtreft en daarmee een bevoorrechte positie boven de engelen verschaft. Hoewel de mens in werkelijkheid een dergelijke positie bekleedt, werpt het ongeloof de mens terug naar een positie nog lager, zwakker, machtelozer en behoeftiger dan die van een laag en vergankelijk dier, en verlaagt het hem tot een waardeloze, betekenisloze en geheel onbegrijpelijke beeld dat snel verdwijnt.