Het Geloof en de Mens

Een kwetsbaar kind laat op dezelfde wijze middels zijn tranen of meelijwekkende hoedanigheid de sterken aan zich onderwerpen en bereikt zijn wensen waarvan hij geen duizendste op eigen kracht zou kunnen bereiken. Omdat zijn zwakte en machteloosheid een gevoel van shefqa en bescherming jegens hem aanwakkeren, kan hij ondanks zijn kleinheid en zwakheid grote en sterke mensen aan zich dienstbaar maken. Indien nu dit kind die shefqa en die bescherming verloochent en vanwege zijn dwaasheid en hoogmoedigheid ‘ik onderwerp deze mensen met mijn kracht’ zegt, dan zal hij een oorvijg krijgen.   

 

Evenzo zal ook de mens die de genade van zijn Schepper verloochent, Zijn wijsheid afwijst, zich ondankbaar opstelt tegenover Zijn genadegaven en zoals Qārūn

اِنَّمَٓا اُوتٖيتُهُ عَلٰى عِلْمٍ

‘ik heb al deze gunsten en gaven met mijn eigen kennis en macht verworven’ zegt, een pijnlijke kwelling verdienen. 

 

Aldus komt de heerschappij van de mens over de schepping, de ontwikkelingen van de mensheid en de voortreffelijkheid van de menselijke beschaving niet tot stand vanwege de macht van de mens. Ze zijn veeleer hem geschonken vanwege zijn zwakte, machteloosheid, behoeftigheid en onwetendheid. Dat wil zeggen dat het niet de menselijke macht en kennis zijn die ervoor zorgen dat de mens deze heerschappij bezit. Het zijn veeleer de shefqa, de genade en de wijsheid van de Heer die deze heerschappij aan de mens heeft geschonken en alles ten dienste van hem heeft gesteld.