Het Geloof en de Mens

Vervolgens ziet hij dat Djelīl-i Djemīl op de schepselen de verschijningen van Zijn grootheid, volmaaktheid, glorie en schoonheid toont en de blikken van de opmerkzame beschouwers naar Zich toetrekt. Daarop zegt hij ‘Allahu-Akbar, SubhānAllah’ en verricht hij nederig met bewondering en liefde de sudjūd

 

Vervolgens ziet hij dat Ghaniyy-i mutlaq met een grenzeloze vrijgevigheid Zijn grenzeloze rijkdom en onuitputtelijke schatten toont. Daarop smeekt en vraagt hij Hem prijzend en vererend in volstrekte behoeftigheid. 

 

Vervolgens ziet de mens dat Fātir-i zul-Djelāl het aardoppervlak als een tentoonstelling heeft ingericht, waarin Hij al Zijn antieke kunstwerken demonstreert. Daarop toont hij zijn waardering, bewondering, verbazing en verering door MāshāAllāh, BārakAllāh, SubhānAllāh en Allahu-Akbar te zeggen.

 

Vervolgens ziet hij dat Wāhid-i Ahad op alle schepselen in dit universum -met Zijn niet imiteerbare, onnavolgbare en Hem alleen toebehorende stempels en zegels- Zijn eenheid bestempelt en de tekens van Zijn eenheid borduurt. Dat wil zeggen dat Hij overal in het universum de vlag van Zijn eenheid hijst en Zijn heerschappij openbaart. Daarop verkondigt hij zowel zijn bevestiging en overtuiging in de eenheid van Allah alsmede zijn dienaarschap jegens Hem.       

 

Inderdaad, middels dergelijke aanbiddingen en tefekkur verwerft de mens zijn ware aard, het mens-zijn; hij laat zien dat hij in ahsen-i taqwīm is geschapen en wordt -dankzij de zegen van de īmān- een betrouwbare kalief van de schepping op aarde die het waardig is het toevertrouwde op zich te dragen.