Het Grootste Teken

Waarlijk, aangezien er nu eenmaal een absolute overheersing bestaat, is het zeer zeker dat er aan deze overheersing geen enkel deelgenoot toegekend kan worden. Immers, op basis van het onweerlegbare feit dat in het vers

لَوْ كَانَ فِيهِمَا اٰلِهَةٌ اِلاَّ اللّٰهُ لَفَسَدَتَا

wordt verkondigd, zou er chaos plaatsvinden indien meerdere handen zich heerszuchtig in één zaak zouden inmengen. Indien zich in één rijk twee heersers zouden bevinden, zelfs indien er in één stad twee burgemeesters zouden zijn, dan zou de orde en het bestuur ervan verstoord raken. Echter, vanaf de vleugel van een vlieg tot aan de sterren en vanaf de cellen van een lichaam tot en met de sterrenbeelden vinden we in alle activiteiten een zodanige ordening, dat daarbinnen nog voor geen enkel deeltje ook zelfs een minieme vorm van deelgenootschap mogelijk is.

 

Bovendien vereist overheersing de eigenschappen eer en waardigheid. Het toekennen van deelgenootschap komt niet overeen met een dergelijke eer en waardigheid. Inderdaad, de mens, die vanwege zijn machteloosheid behoefte heeft aan vele helpers en omwille van een nietige, wereldse en vergankelijke overheersing zowel zijn broeders als zijn kinderen vermoordt, toont aan dat een dergelijke overheersing geen rivalen naast zich duldt.