Sunna van de Profeet (saw)

Het zevende punt

 

De sunna van de Profeet (saw) is wellevendheid en fatsoen. Er is geen enkele handeling onder de sunna waarin geen licht en fatsoen te vinden is. De Eerbiedwaardige Boodschapper (saw) heeft verkondigd:

اَدَّبَنِى رَبِّى فَاَحْسَنَ تَاْدِيبِى

Oftewel, “Mijn Heer heeft mij op voortreffelijke wijze voorzien van beleefdheid en fatsoen.”   

 

Inderdaad, iedereen die de biografie van de Profeet (saw) bestudeert en bekend is met zijn sunna, zal zeker begrijpen dat Allah in Zijn Geliefde (saw) alle vormen van beleefdheid en fatsoen heeft samengebracht. Dus als iemand de sunna van de Profeet nalaat, laat hij wellevendheid en fatsoen achterwege, waardoor hij het principe

بِى اَدَبْ مَحْرُومْ بَاشَدْ اَزْ لُطْفِ رَبْ

belichaamt en vervalt tot onfatsoen, wat hem verlies berokkent.

 

Vraag: hoe kan er sprake zijn van fatsoen tegenover Allāmul-Ghuyūb, Die alles weet en ziet, en van Wie niets verborgen kan blijven? Situaties die schaamte of gêne veroorzaken, kunnen niet voor Hem verborgen blijven. Fatsoen vereist immers het bedekken van noodzakelijke lichaamsdelen en het verhullen van sommige toestanden die door menselijke behoeften ontstaan.

 

Het antwoord:

 

Ten eerste: Sāni-i zul-Djelāl hecht veel waarde aan Zijn kunstwerken en wil deze als mooi en bekoorlijk presenteren. Daarnaast verhult Hij afschuwelijke toestanden en leidt Hij de aandacht van Zijn schepselen naar Zijn gunsten door ze te versieren. Op een vergelijkbare manier wil Hij Zijn schepselen en dienaren tonen als mooi en bekoorlijk aan andere bewustzijn bezittende schepselen. Hun onaantrekkelijke uiterlijk vormt in zekere mate een tegenstrijdigheid met Zijn namen zoals el-Djemīl, el-Muzeyyin, el-Latīf en el-Hakīm, en komt niet overeen met fatsoen. Wat betreft de sunna van de Profeet (saw), door deze te volgen neemt men een houding van fatsoen aan die overeenkomt met de vereisten van de namen van Sāni-i zul-Djelāl.

 

Ten tweede: een arts kan tijdens een behandeling lichaamsdelen van zijn patiënt inspecteren waar hij normaal gesproken niet naar mag kijken; tijdens noodgevallen is het toegestaan om ze aan hem te tonen. Deze handelingen worden niet als onfatsoenlijk beschouwd. Er kan eerder gezegd worden dat de principes van de geneeskunde dit vereisen. Echter, buiten de behandeling kan dezelfde arts niet naar die lichaamsdelen kijken, aangezien fatsoen geen mogelijkheid en toestemming biedt om deze te laten zien. Evenzo heeft Sāni-i zul-Djelāl vele namen, waarbij elke naam een andere verschijningsvorm heeft. Bijvoorbeeld, de naam el-Ghaffār vereist de aanwezigheid van zonden, en de naam es-Settār vergt de aanwezigheid van fouten. Evenzo vergt de naam el-Djemīl niet het willen zien van lelijkheid. En de namen die betrekking hebben op goddelijke schoonheid en volmaaktheid, zoals el-Latīf, el-Kerīm, el-Hakīm en er-Rahīm, vereisen dat al het geschapene de mooiste vorm aanneemt en de best mogelijke houding inneemt. En voor de ogen van de engelen, de geestelijke wezens, de djinns en de mensen willen dergelijke namen hun schoonheid laten zien door middel van de schone en fatsoenlijke houdingen van de schepselen. Inderdaad, het fatsoen dat in de sunna van de Profeet (saw) te zien is, staat voor de aanduidingen, principes en voorbeelden van het verheven fatsoen dat de namen van Allah vereisen.