De Wonderen van Muhammed (saw)

Bovendien heeft een keer een stamgenoot van Ebu Djehl, volgens een overlevering was dat Welīd ibn Mughīra, een zeer zware steen uitgezocht om Rasūl-i Ekram Aleyhissalāt Wesselām neer te slaan. Op het moment dat hij dit wilde realiseren en de profeet in Mesdjid-i Harām tijdens sudjūd wilde raken, werden zijn ogen versluierd en kon hij Rasūl-i Ekram Aleyhissalāt Wesselām niet meer zien. Zodoende werd hij gedwongen terug te keren. Teruggekeerd kon hij ook degenen die hem hadden gestuurd niet zien; hij hoorde alleen nog hun stemmen. Pas nadat Rasūl-i Ekram Aleyhissalāt Wesselām klaar was met zijn gebed en daarmee de noodsituatie eveneens voorbij was, gingen de ogen van Welīd ibn Mughīra weer open.

 

Volgens een sahīh overlevering wordt vermeld dat Ebu Bekr-i Siddīq (ra) het volgende heeft verteld: 

 

Na de openbaring van soera

تَبَّتْ يَدَاۤ اَبِى لَهَبٍ

nam Ummu Djemil, de vrouw van Ebu Leheb en die als

حَمَّالَةَ الْحَطَبِ

wordt benoemd, een steen en begaf zich naar Mesdjid-i Harām. Daar zat Ebu Bekr-i Siddīq samen met Rasūl-i Ekram Aleyhissalāt Wesselām. Ze ontwaarde Ebu Bekr-i Siddīq en vroeg hem: “O Ebu Bekr, waar is je vriend? Ik heb gehoord dat hij de spot met mij heeft gedreven. Als ik hem zie, dan zal ik hem met deze steen op zijn mond slaan.” Ondanks dat Rasūl-i Ekram Aleyhissalāt Wesselām naast hem zat, zag zij hem niet. Uiteraard zou ‘de draagster van brandhout voor het hellevuur’ de Sultān-i Lewlāk, die onder de bescherming van Allah staat, nimmer en nooit hebben kunnen zien. 

 

De vijfde gebeurtenis: volgens een sahīh overlevering wordt vermeld dat Āmir ibn Tufeyl en Erbed ibn Qays een samenzwering hadden beraamd om Rasūl-i Ekram Aleyhissalāt Wesselām te vermoorden. Āmir zei: “Ik zal hem afleiden zodat jij hem kan neerslaan.” Toen Āmir de profeet ging afleiden, deed Erbed in het geheel niets. Op de terugweg vroeg Āmir hem: “Waarom heb je hem niet neergeslagen?” En Erbed antwoordde: “Hoe had ik hem dan moeten neerslaan? Hoezeer ik me ook had voorgenomen hem neer te slaan, kwam jij telkens tussen ons staan. Had ik dan jou soms moeten neerslaan?”