De Wonderen van Muhammed (saw)

Zo bestaan er wellicht tachtig voorbeelden als de hierboven genoemde acht voorbeelden. Als deze acht voorbeelden samen worden gebracht, dan vormen zij met elkaar een onbreekbare, een onvernietigbare keten, welke door geen enkele vorm van twijfel gebroken kan worden. Het geheel van dit soort wonderen, het spreken van levenloze schepselen dat als bewijs kan dienen voor zijn profeetschap, heeft de vertrouwelijkheid en de zekerheid van een mānewī tewātur. Ieder afzonderlijk voorbeeld verkrijgt via de bewijskracht van het geheel een dergelijke toegevoegde kracht, die op zich nog sterker is dan haar eigen kracht. Inderdaad, wanneer een zwakke zuil als het ware schouder aan schouder komt te staan met sterkere zuilen, dan ondervindt deze zelf ook kracht. En wanneer een zwakke man als soldaat een leger binnentreedt, kan hij van daaruit zoveel macht verkrijgen dat hij in staat is duizend man uit te dagen. 

 

 

De twaalfde verwijzing

 

Wij zullen hier drie belangrijke voorbeelden behandelen die in verbinding staan met de elfde verwijzing. 

 

Het eerste voorbeeld

وَماَ رَمَيْتَ اِذْ رَمَيْتَ وَلٰكِنَّ اللهَ رَمٰى

 

Volgens de absolute verwijzing van dit vers, de verificaties van de onderzoekende mufessirīn en de verklaringen van alle muhaddisīn, bericht dit vers het volgende:

 

Gedurende de slag van Bedr pakte Rasūl-i Ekram Aleyhissalāt Wesselām een handvol aarde met wat kleine steentjes op en slingerde deze met de woorden

شَاهَتِ الْوُجُوهُ

in het gezicht van de ongelovigen. Zoals deze woorden tot de oren van iedere afzonderlijke aanwezige doordrongen, drong eveneens deze handvol aarde de ogen van iedere afzonderlijke ongelovige binnen. Bijgevolg waren zij allemaal met hun ogen bezig en trokken zij zich genoodzaakt terug, hoewel zij even voordien in de aanval waren gegaan.