De Wonderen van Muhammed (saw)

Rasūl-i Ekram Aleyhissalāt Wesselām besteeg samen met Ebu Bekr-i Siddīq, Omar-i Fārūq en Osman-i Zinnureyn (ra) de bergtop van Uhud. De berg kwam ofwel door hun grootsheid ofwel uit pure vreugde en geluk in beweging en begon te trillen. Hierop zei Rasūl-i Ekram Aleyhissalāt Wesselām:

اُثْبُتْ يَا اُحُدُ فَاِنَّمَا عَلَيْكَ نَبِىٌّ وَ صِدّٖيقٌ وَ شَهٖيدَانِ

 

Deze hadith bevat een bericht met betrekking tot ghayb, dat zowel Omar (ra) als Osman (ra) shehīd zouden worden. 

 

Ter aansluiting bij dit voorbeeld is overgeleverd dat Rasūl-i Ekram Aleyhissalāt Wesselām, toen hij van Mekka naar Medina emigreerde en de ongelovigen hem achtervolgden, liep hij een berg genaamd Sabīr op. Deze berg zei toen: “O, boodschapper van Allah, zou je mij kunnen verlaten. Ik vrees dat Allah mij zal bestraffen indien zij jou zullen pijnigen terwijl jij je op mij bevindt.” Toen riep de berg Hira tot hem:

 يَا رَسُولَ اللّٰهِ اِلَىَّ

“O boodschapper van Allah, kom naar mij toe!” Op basis van deze gebeurtenis kunnen mensen die spiritueel gevoelig zijn op de berg Sabīr een gevoel van vrees en op de berg Hira een gevoel van zekerheid ervaren. 

 

Uit dit voorbeeld is duidelijk te begrijpen dat ook grote bergen, ieder op zich, dienaren zijn; zij verheerlijken Allah en vervullen de taken welke hun zijn opgedragen. Zij kennen Rasūl-i Ekram Aleyhissalāt Wesselām, zij houden van hem en zij zijn niet zonder doelstelling of zonder eigenaar.

 

Het zesde voorbeeld

 

Volgens sahīh overleveringen wordt vermeld dat Abdullah ibn Omar (ra) het volgende heeft verteld: 

 

Terwijl Rasūl-i Ekram Aleyhissalāt Wesselām op de minber khutba hield, reciteerde hij het volgende vers:

وَمَا قَدَرُوا اللّٰهَ حَقَّ قَدْرِهٖ وَالْاَرْضُ جَمٖيعًا قَبْضَتُهُ يَوْمَ الْقِيَامَةِ وَالسَّمٰوَاتُ مَطْوِيَّاتٌ بِيَمٖينِهٖ