Éne (Het Ik): Het Grote Toevertrouwde
O vriend, die met zijn verbeelding deelneemt aan mijn denkbeeldige reis!
Die vlakte staat voor de natuur en de natuurfilosofie. De tunnel is de weg die filosofen – met hun denkbeelden – hebben geopend om de waarheid te bereiken. De voetsporen die ik zag, behoorden tot beroemde denkers zoals Plato en Aristoteles.[1] De stemmen die ik hoorde, waren die van genieën als Ibn Sīnā en al-Fārābī. Inderdaad, op sommige plekken vernam ik de uitspraken en standpunten van Ibn Sīnā. Maar uiteindelijk hield alles op – hij kon niet verder. Het bleek dat hij verdronken was.
Hoe het ook zij, om je nieuwsgierigheid te stillen heb ik je alvast een glimp gegeven van de werkelijkheid die onder deze verbeelding schuilgaat. Nu keer ik terug naar mijn reis.
Gaandeweg merkte ik dat mij twee dingen in handen werden gegeven: het ene was een elektrische lamp die het duister van die ondergrondse natuur verdreef, het andere een werktuig waarmee reusachtige stenen en bergachtige rotsen werden verbrijzeld en mij de weg werd geopend.
In mijn oor werd ingefluisterd: “Deze lamp en dit werktuig zijn jullie geschonken uit de schatkamer van de Koran.”
Ik reisde lange tijd op die manier voort, totdat ik merkte dat ik de overkant had bereikt. Ik kwam uit in een prachtige lentetijd: een wolkeloze zon, een verkwikkende bries, een leven schenkend en verrukkelijk water – een wereld vol vreugde op alle fronten. ‘ElhamdulillāhAlle lof zij aan Allah.,’ zei ik. Toen bemerkte ik dat ik niet over mezelf beschikte – iemand was mij aan het beproeven.
Vervolgens zag ik dat ik mij opnieuw in mijn eerdere toestand bevond, op die uitgestrekte woestijnvlakte onder de verstikkende wolkenlaag. Maar ditmaal werd ik door een kracht voortgestuwd, een andere weg op geleid. Ik reisde niet langer ondergronds, maar trok nu over het aardoppervlak, op weg naar de overzijde. Tijdens die reis zag ik zulke verbazingwekkende en wonderlijke verschijnselen, dat zij nauwelijks te beschrijven zijn. De zeeën waren woedend op mij, stormen bedreigden mij, en alles wierp moeilijkheden op mijn pad. Toch kon ik, dankzij een vervoermiddel dat mij door de Koran was geschonken, mijn reis voortzetten en alles overwinnen. Terwijl ik verder trok, zag ik overal de lichamen van gestrande reizigers liggen – slechts één op de duizend had de reis weten te volbrengen.
[1] Als je zegt: “Wat denk jij wel niet van jezelf, dat je het opneemt tegen zulke grootheden? Hoewel je niet meer bent dan een mug, meng je je in de vlucht van arenden!”
Dan zeg ik: aangezien ik de Koran als mijn leermeester heb, ben ik niet verplicht om in het pad van waarheid en kennis enige waarde toe te kennen aan die zogenoemde arenden – leerlingen van een dwalende filosofie en een met twijfel bevlekte rede – zelfs niet ter grootte van een muggenvleugel. Hoe ver ik ook onder hen zou staan, hun leermeester staat duizend keer lager dan de mijne. Dankzij mijn leermeester heeft de materie waarin zij zijn verdronken mijn hielen niet eens nat gemaakt. Inderdaad, de eenvoudige soldaat van een grote sultan, die diens wet en bevelen vertegenwoordigt, kan grotere daden verrichten dan de maarschalk van een kleine heerser.