Éne (Het Ik): Het Grote Toevertrouwde

De keten van filosofie, die zich niet onderwerpt aan de keten van religie, heeft de vorm aangenomen van een Zaqqūm-boom en verspreidt duisternissen van afgoderij en dwaling.

 

-  Aan de tak van quwwe-i aqliyya heeft ze als vruchten atheïsme, materialisme en naturalisme laten groeien en deze in de handen van het menselijk verstand gelegd.

-  Aan de tak van quwwe-i ghadabiyya heeft ze tirannen zoals Nimrod, Farao en Sheddād laten rijpen en als een catastrofe over de mensheid gebracht.

-  Aan de tak van quwwe-i shehewiyya heeft ze afgoden, afgodsbeelden en degenen die zichzelf tot godheid verheffen doen ontspruiten.

 

Daartegenover staat de Tuba-boom van aanbidding, oftewel de keten van profeetschap, waarvan de gezegende takken zich als een spirituele tuin over de aarde uitstrekken.

 

-  Aan de tak van quwwe-i aqliyya heeft ze als vruchten profeten, boodschappers, ewliyā’s en siddīqīn laten groeien.

-  Aan de tak van quwwe-i ghadabiyya heeft ze rechtvaardige rechters en engelachtige heersers als vruchten laten rijpen.

-  Aan de tak van quwwe-i shehewiyya heeft ze als vruchten eerbiedwaardige mensen doen ontspruiten met een verfijnd karakter, onberispelijke schoonheid en vrijgevigheid.

 

Zo komt zowel het zaad van deze Tuba-boom, die laat zien dat de mens de meest volmaakte vrucht van het universum is, als het zaad van deze Zaqqūm-boom voort uit ène.

 

Wij zullen nu de twee aspecten van ène uiteenzetten, als de kiem, de oorsprong en het fundamentele zaad waaruit beide bomen zijn ontsproten.

 

Het ene aspect van ène is verbonden met profeetschap en het andere met filosofie.

 

Het eerste aspect, dat verband houdt met profeetschap, vormt de bron van ware dienaarschap. Met andere woorden, ène ziet zichzelf als een dienaar, begrijpt dat het een Ander dient, en handelt overeenkomstig. Het begrijpt dat het een verwijzende betekenis heeft, en weerspiegelt daardoor de betekenis van een Ander.

 

Bovendien erkent het dat het een onzelfstandig bestaan heeft en enkel kan bestaan en voortbestaan door een Ander. Het is zich ervan bewust dat zijn eigenaarschap denkbeeldig is en dat het, enkel met de toestemming van zijn Eigenaar, een schijnbaar en tijdelijk eigenaarschap bezit.

 

Zijn werkelijkheid is als een schaduw: het is slechts een machteloze entiteit die tot het mogelijke behoort en enkel de afspiegeling vormt van de ware en noodzakelijke werkelijkheid. Zijn taak is bewust dienst te verrichten door te dienen als maatstaf en meetinstrument voor de eigenschappen en namen van zijn Schepper.

 

Zo hebben de profeten evenals de asfiyā’s en ewliyā's die de profeten volgen, vanuit dit aspect naar ène gekeken en de waarheid begrepen. Ze hebben het gehele rijk overgelaten aan de Ware Eigenaar en zijn tot de overtuiging gekomen dat de Majesteitelijke Eigenaar noch in Zijn heerschappij, noch in Zijn goddelijkheid een deelgenoot of gelijke heeft. Hij heeft noch een assistent, noch een plaatsvervanger nodig en de sleutel tot alles ligt in Zijn hand. Hij heeft macht over alles. De oorzaken zijn niet meer dan zichtbare sluiers; de natuur behoort tot Zijn ewāmir-i tekwīniyya – een verzameling van Zijn wetten en een patroon waarop de manifestaties van Zijn macht zichtbaar worden.