Éne (Het Ik): Het Grote Toevertrouwde
Inderdaad, dit stralende, verlichte en prachtige aspect is een levendige en betekenisvolle kern geworden. KhāliqSchepper-i zul-DjelālAllah, de Schepper Wiens grootheid en verhevenheid grenzeloos is. heeft daaruit de Tuba-boomDe naam van een boom in het paradijs waarvan de wortels in de hemel en de takken naar beneden toe hangen.. van imanHet geloven in de zes pilaren van het geloof (het bestaan en de eenheid van Allah, de hemelse geschriften, de profeten, de engelen, het hiernamaals en de lotsbeschikking). geschapen, waarvan de gezegende takken het hele menselijke domein hebben versierd met verlichte vruchten. Dit aspect heeft alle duisternissen van het verleden verdreven en onthuld dat de lange geschiedenis niet, zoals de filosofie ziet, een eindeloze begraafplaats en een oord van nietigheid is. Het dient als een bron van licht en een verlichte ladder met verschillende treden voor de zielen van de overledenen, zodat zij hun weg kunnen vinden naar de eeuwige gelukzaligheid en de toekomst. Zo toont dit aspect dat de zielen van de overledenen, die verlost zijn van hun zware lasten, vrij worden en deze wereld achterlaten, bestemd zijn voor een stralend land en een tuin van licht.
Het tweede aspect van èneHet ik; de kern van de mens die de grondslag vormt voor het toe-eigenen van iets – zoals bezit, identiteit en eigenschappen – aan het zelf. is gevolgd door de filosofie. De filosofie beschouwt èneHet ik; de kern van de mens die de grondslag vormt voor het toe-eigenen van iets – zoals bezit, identiteit en eigenschappen – aan het zelf. vanuit een aspect dat betrekking heeft op zijn wezen en essentie. Zij ziet het als iets dat naar zichzelf verwijst en niet naar Allah. Zij stelt dat èneHet ik; de kern van de mens die de grondslag vormt voor het toe-eigenen van iets – zoals bezit, identiteit en eigenschappen – aan het zelf. op zichzelf een betekenis heeft en namens zichzelf werkt. Zij neemt aan dat het een zelfbestaansrecht bezit en daadwerkelijk eigenaar is van zijn eigen invloedssfeer. Zij gaat ervan uit dat èneHet ik; de kern van de mens die de grondslag vormt voor het toe-eigenen van iets – zoals bezit, identiteit en eigenschappen – aan het zelf. een stabiele waarheid vertegenwoordigt. Bovendien gelooft zij dat het handelt vanuit zelfliefde, met zelfontplooiing en zelfvervolmaking als doel. Zo hebben de filosofen op veel van dergelijke valse en verderfelijke fundamenten hun gedachtegangen gebouwd.
Hoe ongegrond en wankel deze fundamenten zijn, hebben we onweerlegbaar aangetoond in verschillende verhandelingen, met name in De Woorden en vooral in het Twaalfde en Vijfentwintigste Woord.
Zelfs de meest volmaakte individuen en de grootste genieën uit de keten der filosofie, zoals Plato, Aristoteles, Ibn Sina (Avicenna) en al-Farabi, hebben met een farao-achtige hoogmoed gesteld:
“Het ultieme doel van de mensheid is gelijkenis met Wādjibul-WudjūdAllah, Wiens bestaan noodzakelijk en Wiens non-existentie onmogelijk is (Tashabbuh-u bil-Wādjib).”
Zo hebben zij, door èneHet ik; de kern van de mens die de grondslag vormt voor het toe-eigenen van iets – zoals bezit, identiteit en eigenschappen – aan het zelf. op te zwepen en vrij te laten rennen door de valleien der dwaling, poorten geopend voor de afgodendienaren, zoals degenen die oorzaken, afgoden, de natuur of de sterren vereren. Vervolgens sloten zij de poorten voor het besef van de aangeboren onmacht en zwakte van de mens – zijn behoeftigheid, armoede, gebrekkigheid en tekortkomingen – en versperden zij daarmee de weg naar ware dienaarschap. Vastgeklampt aan de natuur, konden zij zich niet volledig van de afgoderij verlossen en vonden zij de brede poort van dankbetuiging niet.
De profeetschap daarentegen leert dat het doel en de taak van de mens is zich te bekleden met de moraliteit waarmee Allah tevreden is en zich te sieren met de verheven eigenschappen. Dit houdt niet alleen in dat men zich deze verhevene kwaliteiten eigen maakt, maar ook dat men:
- zijn machteloosheid beseft en zich tot de goddelijke macht wendt,
- zijn zwakheid inziet en zich op de goddelijke kracht steunt,
- zijn armoede erkent en op de goddelijke genade vertrouwt,
- zijn behoeftigheid doorziet en hulp zoekt bij de goddelijke rijkdom,
- zijn tekortkomingen herkent, om vergiffenis vraagt en bij Allah berouw toont,
- zijn onvolmaaktheid begrijpt en de goddelijke volmaaktheid verheerlijkt.
Dit is de weg die de profeetschap wijst en die de mens leidt tot oprechte dienaarschap.