33 Vensters naar het Bestaan van Allah
Het Vierentwintigste Venster
لاَۤ اِلٰهَ اِلاَّ هُوَ كُلُّ شَىْءٍ هَالِكٌ اِلاَّ وَجْهَهُ لَهُ الْحُكْمُ وَاِلَيْهِ تُرْجَعُون Er is geen god dan Hij. Alles is vergankelijk, behalve Hij Zelf. Aan Hem behoort het oordeel toe, tot Hem worden jullie teruggebracht.” – De Koran 28: 88
De dood is net zo'n duidelijk bewijs van de heerschappij van Allah als het leven. Het vormt tevens een buitengewoon krachtig bewijs van Zijn eenheid. Zoals aangeduid in het vers
اَلَّذِى خَلَقَ الْمَوْتَ وَالْحَيٰوةَ Hij Die de dood en het leven heeft geschapen. – De Koran 67:2 [Hij] Die de dood en het leven schiep… - De Koran 67: 2
leidt de dood niet tot niet-bestaan of vernietiging, en is het geen vergankelijkheid of een verwoesting zonder dader. Het is veeleer een ontslag uit dienst, een verandering van de plaats, een vervanging van het lichaam, een beëindiging van de taak, een bevrijding uit de gevangenis van het lichaam, en een ordelijk werk van wijsheid door een Alwijze Schepper, zoals aangetoond in de Eerste Brief.
Net zoals de schepselen en levende wezens op het aardoppervlak, en ook de levendige aarde zelf, getuigen van het noodzakelijke bestaan en de eenheid van een Alwijze Schepper, zo getuigen ook deze levende wezens door hun dood van het eeuwige leven en de eenheid van een Hayy-i BāqīDe EeuwigeAllah, Die over voortdurend leven beschikt, en Wiens bestaan eeuwig is..
In Het Tweeëntwintigste Woord wordt bewezen en uitgelegd dat de dood een buitengewoon krachtig bewijs is van de eenheid en de eeuwigheid van Allah. Daarom verwijzen we voor dit onderwerp naar dat Woord en zullen we hier slechts een belangrijk deel ervan toelichten. Het gaat als volgt:
Net zoals levende wezens door hun bestaan wijzen op het bestaan van Wādjibul-WudjūdAllah, Wiens bestaan noodzakelijk en Wiens non-existentie onmogelijk is, zo getuigen deze levende wezens door hun dood van de eeuwigheid en eenheid van Hayy-i BāqīDe EeuwigeAllah, Die over voortdurend leven beschikt, en Wiens bestaan eeuwig is.. Bijvoorbeeld, het oppervlak van de aarde, dat op zichzelf een enkel levend wezen is, wijst met zijn orde en toestanden op zijn Schepper. En wanneer het sterft—dat wil zeggen, wanneer het aardoppervlak in de winter wordt bedekt met een wit doodskleed, laat het de blik van de mens van het aardoppervlak afwenden. Of de blik richt zich op het verleden en aanschouwt het tafereel van het lenteseizoen dat is voorbijgegaan, wat een bredere visie biedt.