Ouderdom: Troostende Hopen

Negende Hoop

 

Tijdens de Eerste Wereldoorlog was ik als krijgsgevangene in het verre noordoosten van Rusland, in de stad Kostroma, aan de oevers van de beroemde rivier de Wolga. Daar stond een kleine Tataarse moskee. Te midden van mijn medegevangenen, de officieren, voelde ik mij benauwd en verlangde ik naar afzondering. Omdat het mij niet was toegestaan vrij rond te lopen, wendde ik mij tot de Tataarse gemeenschap. Op hun borgtocht mocht ik verblijven in die kleine moskee aan de rivier. Ik verbleef daar alleen. De lente naderde. In die noordelijke streken zijn de nachten lang, en ik bracht vele ervan wakend door. In die donkere nachten, in mijn treurige eenzaamheid, wekten het droevige ruisen van de Wolga, het zacht kloppende ritme van de regen en het weemoedige zuchten van de wind mij uit mijn diepe slaap van achteloosheid.

 

Hoewel ik mijzelf nog niet als oud beschouwde, voelde ik de ouderdom in mij. Want wie de wereldoorlog heeft meegemaakt, is oud geworden. Alsof ik de waarheid van het vers

 

يَوْمًا يَجْعَلُ الْوِلْدَانَ شِيبًا

 

werkelijk ervoer, voelde ik mij, hoewel ik veertig was, als iemand van tachtig.

 

In die lange, sombere nacht, in mijn droevige eenzaamheid en toestand, verloor ik de hoop op het leven en op terugkeer naar mijn vaderland. Toen ik naar mijn eigen zwakte en eenzaamheid keek, vervaagde mijn hoop volledig. In die toestand kwam de hulp van de Koran tot mij. Mijn tong sprak:

 

حَسْبُنَا اللّٰهُ وَ نِعْمَ الْوَكِيلُ

 

En mijn hart huilde en zei:

 

غَرِيبَمْ بِيكَسَمْ ضَعِيفَمْ نَاتُوَانَمْ اَ ْلاَمَانْ كُوَيمْعَفْوُجُويَمْ مَدَدْخَوٰاهَمْ زِدَرْكَاهَتْ اِلٰهِى

 

Daarna dacht mijn ziel aan mijn vrienden in mijn vaderland en stelde ik mij mijn dood in ballingschap voor. Toen, zoekend naar mijn vrienden, sprak ik zoals Niyazi-i Misri:

 

“Ik liet de zorgen van de wereld achter,
spreidde mijn vleugels uit in het niets,
en riep met hartstocht: ‘Vriend! Vriend!’”