Ouderdom: Troostende Hopen

Nadat ik met afschuw naar links en rechts had gekeken, richtte ik mijn blik op het heden. In mijn achteloze en historiserende blik verscheen de dag van het heden mij als een kist, die de begrafenis droeg van mijn lichaam, dat in doodsstrijd verkeerde.

 

Ik vond bij het heden ook geen hoop. Hierop hief ik mijn hoofd op en keek naar de top van mijn levensboom. Ik zag dat er slechts één vrucht aan hing: mijn eigen lijk, dat mij aankeek vanaf de takken.

 

Ook dit bracht geen troost. Dus liet ik mijn blik zakken naar de wortels van de levensboom. Daar zag ik dat de aarde beneden, vermengd met het stof van mijn beenderen en met de aarde van mijn oorsprong, werd vertrapt onder de voeten. Dit bracht eveneens geen genezing, maar vergrootte slechts mijn pijn.

 

Toen keek ik noodgedwongen achter mij. Daar zag ik dat de vergankelijke wereld, zonder fundament, op weg is naar het niets en wegzinkt in de duisternissen van het niet-bestaan. Ik zocht een balsem voor mijn pijn, maar het voegde slechts gif toe.

 

Nadat ik ook daar geen heil vond, keek ik voor mij uit en richtte ik mijn blik op de nabije toekomst. Daar zag ik, recht op mijn pad, de poort van het graf openstaan, haar mond geopend naar mij. Daarachter zag ik de weg naar de eeuwigheid, met karavanen die zich in de verte over die weg voortbewogen.

 

En tegenover al die verschrikkingen die mij van zes kanten omsingelden, had ik slechts mijn kleine en zwakke vrije wil in handen, als mijn enige steun en verdedigingswapen. Maar aangezien die vrije wil – het enige wapen van de mens tegen talloze vijanden en ontelbare schadelijke dingen – zowel gebrekkig, machteloos en zwak als zonder scheppingskracht is, kan zij niet meer dan keuzes maken. Zij kan noch naar het verleden gaan om de pijnen die van daar komen te stillen, noch naar de toekomst reiken om de angsten die van daar komen af te wenden. Ik zag dat zij machteloos stond tegenover de zorgen en verlangens die verbonden zijn met verleden en toekomst.

 

Terwijl ik zo worstelde in die duisternissen, angsten en wanhoop die mij van zes kanten omsingelden, snelde opeens het licht van de iman, schitterend aan de hemel van de Wonderbaarlijke Koran, mij te hulp. Het verlichtte die zes kanten zó sterk dat, al zouden de angsten en duisternissen die ik zag honderdmaal groter zijn geweest, dat licht nog altijd voldoende zou zijn om ze te verdrijven. Het veranderde elk van die verschrikkingen in troost, en elke van die vervreemdingen in gezelschap.

 

Inderdaad, de iman scheurde het beeld van het verleden als een reusachtige begraafplaats uiteen en toonde mij – met de zekerheid van aynel-yaqīn en haqqal-yaqīn – dat het verleden in werkelijkheid een verlichte plaats is waar vrienden zich herenigen.

 

Ook liet de iman mij – met de zekerheid van ilmel-yaqīn – zien dat de toekomst, die in de blik van achteloosheid als een reusachtige begraafplaats verscheen, in werkelijkheid een gastmaal van de Barmhartige is in de verrukkelijke paleizen van zaligheid.

 

Verder verbrak de iman het beeld van het heden dat in de blik van achteloosheid als een doodskist verscheen, en toonde mij dat de huidige dag in werkelijkheid een winkel van eeuwige handel en een schitterend gastenverblijf van de Barmhartige is.