Ouderdom: Troostende Hopen

Zesde Graad van het Licht van HasbunAllāhu wa Niʿmal-Wakīl

 

Tijdens de gebeurtenissen van de Eindtijd, die de verwoesting van de wereld en de naderende algemene scheiding aankondigen, en terwijl de ouderdom mij aan mijn eigen afscheid herinnerde en mijn aangeboren liefde voor schoonheid, mijn verlangen naar volmaaktheid en mijn gevoeligheid voor het goede op de drempel van mijn levenseinde uitzonderlijk versterkte, zag ik met diep bewustzijn en ontroering hoe vergankelijkheid en vergaan, dood en niet-bestaan, deze mooie wereld en haar prachtige schepselen pijnlijk aantasten, verscheuren en hun schoonheid doen verdwijnen.

 

Toen mijn aangeboren, metaforische liefde voor schoonheid heftig in opstand kwam tegen deze toestand, zocht ik opnieuw naar een bron van troost en wendde mij tot het vers حَسْبُنَا اللّٰهُ وَنِعْمَ الْوَكٖيلُ . Het zei als het ware tegen mij:

 

“Lees mij, en kijk aandachtig naar mijn betekenis.”

 

Ik trad de sterrenwacht binnen van het vers اَللّٰهُ نُورُ السَّمٰوَاتِ وَالْأَرْضِ uit soera an-Noer en keek met de telescoop van het geloof naar de meest verheven niveaus van dit vers van hasbiya, en met de microscoop van het gelovige bewustzijn naar zijn fijnste geheimen. En ik zag:

 

Zoals spiegels, glazen, doorzichtige voorwerpen en zelfs luchtbellen de verborgen en veelzijdige schoonheid van het zonlicht onthullen, de pracht van zijn zeven kleuren tonen en – door hun voortdurende vernieuwing, beweging, verschillende ontvankelijkheden en breking – die schoonheid steeds opnieuw laten oplichten en zo de verborgen schoonheden van de zon, haar licht en haar zeven kleuren zichtbaar maken, zo zijn ook deze mooie kunstwerken, deze bekoorlijke schepselen, deze prachtige wezens voortdurend in beweging, komen en gaan, opdat zij kunnen dienen als spiegels voor de heilige schoonheid van de Majestueuze Schone, de Eeuwige Zon, en opdat de eeuwige schoonheden van Zijn ontelbare Schone Namen telkens opnieuw kunnen verschijnen en zich vernieuwen.

 

De schoonheden en bekoorlijkheden die in deze schepselen zichtbaar worden, behoren niet aan henzelf toe. Zij zijn slechts tekenen, aanwijzingen, flitsen en glinsteringen van een eeuwige, heilige Schoonheid die Zich wil tonen, en van een pure, verheven Schoonheid die voortdurend verschijnt en gezien wil worden. Vele sterke bewijzen voor deze waarheid zijn uitvoerig uiteengezet in de andere delen van de Risale-i Nur.  

 

Bijvoorbeeld in de Vierde Straal – waar deze Zesde Graad van het Licht van حَسْبُنَا اللّٰهُ وَنِعْمَ الْوَكٖيلُ uitgebreider wordt behandeld – worden drie van die bewijzen kort en zeer begrijpelijk uiteengezet. Iedereen met een zuivere smaak blijft bij het lezen ervan niet alleen in bewondering staan, maar voelt ook de noodzaak om – naast zijn eigen voordeel – anderen er eveneens van te laten profiteren.

 

In het bijzonder worden in het Tweede Bewijs vijf punten uiteengezet. Wie geen verdorven verstand of aangetast hart heeft, zal deze onvermijdelijk waarderen, bewonderen en beamen met de woorden: “MāshāAllāh, Fa-TabārakAllāh.” Zo zal hij begrijpen en bevestigen dat dit een buitengewoon wonder is, dat zijn ogenschijnlijk nederige en waardeloze bestaan verheft.