Ouderdom: Troostende Hopen

Derde Hoop

 

Toen ik eens ontwaakte uit de slaap van de nacht van mijn jeugd, met de ochtend van mijn ouderdom, keek ik naar mijzelf en zag ik dat mijn lichaam zich haastte, als in een afdaling, richting het graf. Zoals Niyazi-i Mısrī zegt:

 

“Elke dag valt er een steen uit het gebouw van mijn leven,
De ziel ligt achteloos, terwijl haar huis instort zonder dat zij het beseft.”

 

zo vergaat ook mijn lichaam, de woning van mijn ziel, omdat er elke dag als het ware een steen uit wegvalt. En de verwachtingen en verlangens die mij sterk aan de wereld bonden, begonnen los te raken. Ik voelde dat het moment van afscheid van mijn talloze vrienden en geliefden naderde. Voor die geestelijke wond, zo diep en ongeneeslijk lijkend, zocht ik een geneesmiddel – maar ik kon het niet vinden.

 

Toen zei ik, zoals Niyazi-i Mısrī:

 

“Hoewel mijn hart naar eeuwigheid verlangt, bepaalt de goddelijke wil de vergankelijkheid van mijn lichamelijke bestaan.
Ik ben gevallen in een ongeneeslijke pijn; ach, zelfs Lokman heeft hier geen weet van.”

 

Opeens werd de wond die ik als ongeneeslijk en uitzichtloos beschouwde verzacht door het licht en de voorspraak van de Eerbiedwaardige Profeet (saw) en door de leiding die hij als genadegave aan de mensheid heeft gebracht. Hij, de verkondiger, het voorbeeld en de vertegenwoordiger van de Goddelijke Barmhartigheid, werd voor mij een balsem en een zalf, die mijn donkere wanhoop veranderde in een stralende hoop.

 

Wij zijn op weg naar het graf; het heeft geen zin onszelf te bedriegen. Al sluiten wij onze ogen voor deze werkelijkheid, de goddelijke wet zal ons hier niet laten blijven. Er is een reis, een doorgang. Het rijk van de barzakh, dat ons door de duisternissen van achteloosheid en deels ook door de waanideeën van de dwalenden wordt voorgesteld als een donkere plek van scheiding, is in werkelijkheid een land van ontmoeting met onze vrienden. Het is het rijk waar wij al onze geliefden zullen weerzien, te beginnen met onze voorspraak, de Geliefde van Allah (saw).

 

Inderdaad, wij gaan naar een wereld van hem (saw) die al meer dan dertien eeuwen de sultan is van jaarlijks honderden miljoenen mensen, de opvoeder van hun zielen, de leraar van hun verstand en de beminde van hun harten. Elke dag wordt hem, volgens het geheim ‘wie de oorzaak van iets is, is als degene die het verricht’, de beloning bijgeschreven in zijn boek van daden voor al het goede dat zijn oemma verricht. Hij is het middelpunt van de verheven doelen van de schepping en de oorzaak van de verheffing van de waarde van alle wezens. Toen hij ter wereld kwam, riep hij: ‘Mijn oemma, mijn oemma’, zoals in betrouwbare overleveringen en waarachtige visioenen (keshfiyāt) is bevestigd. En op de Dag der Opstanding, wanneer iedereen roept ‘Ikzelf, ikzelf”, zal hij echter met de meest heilige en verheven opoffering zeggen: ‘Mijn oemma, mijn oemma’, en door zijn voorspraak zijn oemma te hulp snellen. Wij gaan dus naar een wereld waar die zon verblijft, omgeven door ontelbare sterren van asfiyā’s en awliyā die hun licht van hem hebben ontvangen.

 

Voorwaar, de weg om onder zijn voorspraak te vallen, te delen in zijn licht en verlost te worden van de duisternissen van de barzakh, is het volgen van zijn soenna.