De Wederopstanding

Zijn vriend zei tegen hem: “Wat ben je aan het doen? Je zal bestraft worden en mij ook in jouw problemen meesleuren. Alles hier is staatseigendom. Het hele volk, inclusief de jongeren en kinderen, bestaat uit soldaten of ambtenaren die als burger werkzaam zijn. Daarom laten ze je met rust. Maar vergis je niet, de orde wordt hier strikt gehandhaafd. De heerser van dit land heeft overal toezichtcamera’s geïnstalleerd en overal zijn ambtenaren paraat staan. Wees snel en verontschuldig je!”

 

Maar de onredelijke vriend zei in zijn halsstarrigheid: “Nee, dit is helemaal geen staatseigendom! Alles is vrij toegankelijk en het behoort niemand toe; iedereen kan naar eigen believen er gebruik van maken. Ik zie geen enkele reden om mezelf te weerhouden ervan te profiteren. Zolang ik niet met eigen ogen zie aan wie deze goederen toebehoren, zal ik het ook niet geloven.” Zo ging hij op een filosofische manier door met talloze onzinnige redeneringen, wat tot een serieuze discussie tussen hen leidde.

 

Eerst zei die onredelijke vriend: “Wie is de heerser? Hij is nergens te bekennen!”

 

Zijn vriend antwoordde: “Je weet dat een dorp zonder een dorpshoofd niet bestuurd kan worden, een naald zonder een vakman niet gemaakt kan worden en een letter zonder een schrijver niet geschreven kan worden. Hoe kan het dan mogelijk zijn dat dit zo welgeordende land geen beheerder of uitvoerder zou hebben?