Het Grootste Teken

De redding vanuit de eerste strijdvraag bevat twee kwesties.

 

De eerste kwestie: zoals in De Dertiende Flits van De Eenendertigste Brief op een uitgebreide wijze is bewezen, heeft ontkenning geen enkele waarde en bewijskracht ten opzichte van de argumenten die een bewijs vormen bij algemene kwesties.

 

Bijvoorbeeld, indien bij de aanvang van de gezegende maand Ramadan twee mensen getuigen dat zij de nieuwe maan hebben gezien en duizenden eerbiedwaardige en geleerde mensen dit niettemin loochenen en zeggen dat zij deze niet hebben gezien, dan heeft de ontkenning van deze duizenden mensen geen waarde en geen kracht. Immers, in het geval van bewijzen van iets, bekrachtigt de ene getuigenis de andere, steunen zij elkaar en leiden zij tot een overeenstemming. Bij een ontkenning daarentegen bestaat er geen onderscheid tussen één mens en duizend mensen. Ieder van hen spreekt namens zichzelf en blijft zodoende alleen. Immers, iemand die iets bewijst, kijkt om zich heen en oordeelt volgens de werkelijkheid.

 

En bijvoorbeeld, zoals hierboven is aangevoerd, indien iemand beweert dat de maan aan de hemel staat, kan zijn vriend zijn bewering bevestigen en zullen ze elkaars getuigenis bekrachtigen. Wat daarentegen ontkenning en verloochening betreft, mensen oordelen hierbij niet volgens de werkelijkheid en kunnen dat ook niet doen. Hierdoor is het volgende principe zeer bekend: 

 

“Een ontkenning die niet tot iets afzonderlijks gericht of niet aan een bepaalde plaats gebonden is, kan niet bewezen worden.”